Heupdysplasie-onderzoek
Evaluatie
Om een aantal redenen zijn we toe aan een herbezinning ten aanzien van het onderzoek naar heupdysplasie (HD), zoals dat aanvankelijk door de HD-commissie, later de W.K.Hirschfeldstichting en sinds anderhalf jaar door de afdeling GGW van de Raad van Beheer wordt uitgevoerd.
Vastgesteld moet worden dat de tot nu toe gehanteerde wijze van beoordeling in een behoefte voorziet en de daaraan gekoppelde selectie van fokdieren in de afgelopen jaren zijn vruchten heeft afgeworpen. Het aantal klinische lijders aan HD is in die jaren beduidend kleiner geworden. Nu de fokkerij zich steeds meer op het internationale vlak gaat bewegen, een meer centraal gestuurd fokbeleid en andere selectiemethodieken hun intrede gaan doen, is een heroriëntatie op zijn plaats.
De huidige situatie
Tot op heden heeft bij het overgrote deel van de rassen bestrijding van HD plaats gevonden op basis van selectie van ouderdieren met een bepaalde röntgenologisch vastgestelde "heup-status". De selectiecriteria variëren daarbij per ras.
De beoordeling vindt plaats aan de hand van twee opnamen van de heupgewrichten, één opname waarbij de gewrichten zijn gestrekt (positie I) en één in de zogenaamde "kikkerstand" (positie II).
De gegevens zoals die op dit moment worden geregistreerd vormen echter geen goede afspiegeling van de werkelijke situatie binnen het ras. Veelal worden foto's ter beoordeling aangeboden van honden waarvan men verwacht dat de uitslag gunstig zal zijn of die om andere redenen uitverkoren zijn om aan de fokkerij deel te nemen. Bovendien treedt er een voorselectie op door het zogenaamde "vóórröntgenen", slechte foto's worden niet ingestuurd en achtergehouden.
Niet van alle fokdieren zijn gegevens voorhanden. Schattingen van het werkelijk aantal onderzochte honden dat voor de fokkerij worden gebruikt, lopen bij de meeste rassen uiteen van 40% tot 70%. Bovendien wordt ook een (groot?) aantal honden in het buitenland beoordeeld. Ook hiervan ontbreken bij GGW de gegevens.
Desondanks wordt op basis van deze gegevens een selectiecriterium vastgesteld, welke vervolgens wordt toegepast. We selecteren op basis van het fenotype van de ouderdieren zonder de werkelijke genotypische waarde van die ouderdieren te kennen.
Effectiviteit van de selectie
Selectie op basis van fenotypische gegevens geeft, afhankelijk van de erfelijke basis van de afwijking en de incidentie (de mate van voorkomen), in aanvang een snelle maar al na enkele generaties nog slechts langzaam een verbetering. Niet alleen vanwege (populatie)genetische wetmatigheden maar ook door het ontbreken van voldoende gegevens om een genotypische voorspelling te doen.
Bij de ontwikkeling van HD spelen deels milieufactoren en voor een ander deel genetische factoren een rol. Voor die genetische factoren is een foto maar beperkt informatief. De erfelijkheidsgraad (h²), de graadmeter voor de effectiviteit van selectie, is bij HD dan ook erg laag. Deze erfelijkheidsgraad is bovendien afhankelijk van de gevolgde meetmethode en de daarbij optredende meetfouten. Indien we de effectiviteit van de selectie willen verhogen zullen we op zoek moeten naar andere meetmethoden en/of alternatieve selectiemethoden met een hogere h².
Alternatieve meetmethoden
Er zijn verschillende alternatieve meetmethoden beschikbaar, o.a. de Penn Hip-methode, de echo en de scan. Er is in het verleden door een aantal onderzoekers gepleit voor introductie van deze methoden, ook in Nederland. Daar is van afgezien omdat dit leidt tot een verder isolement in internationaal opzicht, net in een fase waarin de behoefte aan internationale standaardisatie van meetmethoden en samenwerking op fokkerijgebied toeneemt.
Alternatieve selectiemethoden
Bij onze huidige benadering van HD passen we individuele selectie toe. We besluiten over wel of niet fokken met een hond op basis van zijn röntgenologische heupstatus. Er zijn andere selectiemethoden mogelijk, waarbij gebruik wordt gemaakt van de met behulp van de huidige screening verkregen gegevens.
Zo kan er gedacht worden aan onderzoek van een representatieve steekproef uit populatie (clusteranalyse) gevolgd door het uitsluiten van de meest belaste families. Het nadeel bij HD is de grote verspreiding van de ziektegenen in de populaties. Er bestaat in de meeste rassen een zo grote verwantschap tussen de dieren, dat het uitsluiten van hele families niet meer haalbaar is. Bovendien, de meeste fokkers baseren hun keuze van fokdieren in hoofdzaak op de kwaliteiten van een individu, minder op die van de familiegroep.
Het individueel onderzoek van beoogde fokdieren geeft alleen informatie over het fenotype van dat dier. De voorspellende waarde daarvan voor het fenotype van de nakomelingen is beperkt.
Selectie (mede) op basis van gegevens nakomelingen en verwanten (fokwaardeschatting) lijkt op dit moment de beste methode om genotypische voorspellingen te doen.
Sommigen menen dat er binnen afzienbare tijd detectiemethoden op DNA-niveau beschikbaar zullen komen. Dit is niet erg waarschijnlijk gezien het grote aantal genenparen dat bij het ontstaan van HD betrokken is.
Wat stellen we vast?
- Slechts een deel van de beoogde fokdieren wordt aan het panel ter beoordeling aangeboden.
- Hierbij vindt voorselectie plaats waardoor we geen reëel beeld krijgen van de echte situatie.
- De huidige screeningsmethode is daardoor minder geschikt voor incidentiemeting.
- De huidige screeningsmethode is ongeschikt voor een individuele klinische voorspelling.
- Als meting voor individuele selectie is de huidige methode niet meer goed bruikbaar, verbetering is nog slechts in heel beperkte mate te verwachten.
- De Raad van Beheer erkent voor NHSB-honden uitsluitend GGW uitslagen, een (groot?) aantal rasverenigingen erkent ook uitslagen van buitenlandse "rasspecialisten". Dit geeft problemen bij de toepassing van het Centrale Fokbeleid, met name waar het reeds bestaande uitslagen betreft.
- Bij de invoering van het Centraal Fokbeleid èn het systeem van fokwaardeschattingen, zullen buitenlandse uitslagen geïmplementeerd moeten worden.
- Het systeem van fokwaardeschattingen in combinatie met een verantwoord fokkerijbeleid (met voldoende risicospreiding) kan de bestaande situatie op zijn minst bevriezen en naar verwachting zelfs een bijdrage leveren in verdere verbetering.
Internationaal
Zoals bekend bestaat er internationaal weinig tot geen uniformiteit in de wijze van beoordeling van HD. Dit heeft tot gevolg dat de uitslagen van verschillende instituten, ook al zijn ze weergegeven in de FCI nomenclatuur, niet of nauwelijks vergelijkbaar zijn. Recente pogingen om hier verbetering in aan te brengen hebben tot maar een marginaal effect geleid.
Desalniettemin, de fokkerij van rashonden houdt niet op bij de grens de fokkers hechten waarde de uitslagen van de HD-screening. Het is immers de enige houvast dat ze hebben wanneer gebruik wordt gemaakt van buitenlandse honden. Een direct gevolg van de meer gedetailleerde beoordeling in Nederland t.o.v. die in het buitenland is dat de Nederlandse hond er, op basis van deze FCI normering, in vergelijking tot buitenlandse honden bekaaid vanaf komt. Dat is aan de fokkers, zowel in binnen- als buitenland niet uit te leggen. Mede om deze reden gaan veel fokkers voor de beoordeling van hun honden naar het buitenland, alleen met een voor het buitenland acceptabele uitslag kunnen zij internationaal meedoen.
Deze situatie kan niet langer zo voort blijven duren, mede gelet op het belang van de HD-uitslagen in het Centrale Fokbeleid en de opstart van alternatieve selectiemethoden.
De uitslagen van verschillende beoordelingsinstanties zullen, hoe dan ook, op zijn minst binnen de rassen vergelijkbaar moeten zijn.
De toekomst
Om aan deze situatie een einde te maken heeft De Raad van Beheer besloten zich te conformeren aan de afspraak die binnen de FCI is gemaakt ten aanzien van een internationale normering en certificering. Dat betekent dat in de toekomst alleen nog de FCI-normeringen A, B, C, D en E zullen worden gehanteerd.
Bestaande (nationale) beoordelingspanels zullen worden vergeleken en als het ware worden "geijkt" waardoor er een vertaalslag van de uitslag plaats kan vinden. Hierdoor wordt een "eerlijke" vergelijking van de verschillende uitslagen mogelijk. Voorwaarde is dat de beoordeling volgens dezelfde methode en op vergelijkbaar materiaal wordt uitgevoerd. Dit betekent dat in Nederland, net als in het buitenland, de beoordeling op één foto (positie I) zal plaatsvinden.
Bestaande uitslagen van rasverenigingen die tot op heden een (groot) deel van hun honden in het buitenland (bij een rasspecialist) lieten beoordelen zullen, na een vertaalslag, ten behoeve van een berekening van de fokwaardeschatting, zoveel mogelijk worden overgenomen. Ook zal de mogelijkheid geopend worden om in de toekomst ook bij gevalideerde buitenlandse panels foto's te laten beoordelen. Voorwaarde hierbij is wel dat, aangezien de Raad in het kader van het Centrale Fokbeleid de uitslag zal certificeren, de logistiek en het onderzoeksprotocol door de Raad gecontroleerd en beheerd dient te worden.
Verwerking en archivering
Om de verwerking van de stroom foto's zo optimaal mogelijk te laten verlopen zal de mogelijk worden geboden om voor daartoe geoutilleerde dierenartsenpraktijken de foto's digitaal aan te leveren. Foto's die fysiek aangeleverd worden, worden na binnenkomst ingescand en worden verder digitaal verwekt en gearchiveerd. Dat betekent dat, desgewenst, de foto's aan de dierenarts teruggezonden zullen worden, waarna de eigenaar hier over kan beschikken.
De Raad van Beheer verwacht dat bovenstaande veranderingen zullen leiden tot een kostenbesparing voor de fokker/eigenaar, dat een groter aantal gegevens uit binnen- en buitenland beschikbaar komt voor de selectieprogramma's, dat een efficiëntere (inter)nationale informatiestroom tot stand komt. Dat alles met als uiteindelijk doel een verdere bestrijding van HD bij onze rashonden.
Bron: Raad van Beheer, Peter Prins, februari 2002